Fietscompetitie – Janneke

Lieve Heleen,

Wat voor jou de normaalste zaak van de wereld is, is voor mij pas sinds kort mogelijk: ik ga op de fiets naar school. 

Ik spaar voor een elektrische fiets, maar tot die tijd moet ik de 9 km heen en 9 km terug op m’n oude transportfietsje fietsen. ‘Makkie,’ hoor ik in gedachten de witblonde Hessel zeggen (vorig jaar was hij nog mijn leerling op de Ulbe), over mijn door bos beschutte route naar Zeist. Zelf trotseert hij elke dag in weer en wind minstens 10 km door het vlakke Friesland. ‘Van een elektrische fiets, kunt u alleen maar lui worden,’ drukte hij me nog in het Fries op het hart, toen ik vorig jaar afscheid nam. In gedachten zeg ik alvast sorry tegen Hessel, want vooralsnog vind ik 18 km per dag fietsen nog best ver. Mijn verlangen naar ‘een elektrische’ is nog niet voorbij.

Onderweg naar school kom ik tegenwoordig dus ook leerlingen tegen. En het is me een eer te na om me door iedereen voorbij te laten fietsen. Ze moeten niet denken dat ik geen conditie heb. Waarom eigenlijk? Want ik heb geen conditie en niemand twijfelt daarover. Ook de leerlingen niet. Ik vertrek immers speciaal een uur voor m’n eerste les begint, zodat ik na m’n fietstocht iedere ochtend nog zeker een half uur heb om weer een normale kleur op m’n wangen te krijgen. En dat weet iedereen. 

Op een ochtend ontstaat er een kleine wedstrijd tussen mij en een groepje leerlingen. Er schiet door me heen dat ik zowaar een deel van de route rijd waar de Vuelta een maand geleden nog langsreed. Ik besluit de route eer aan te doen. Je moet jezelf blijven uitdagen, is het niet? Ik heb een vriendin die in gedachten altijd wedstrijdjes doet tegen mensen die daar zelf niets van weten. Wie als eerste de bocht om is, een groen stoplicht heeft of de brug op is gefietst. Ze zal trots op me zijn als ze dit leest. In gedachten race ik tegen een groepje veertienjarigen. Toch valt het niet mee om de leerlingen voor te blijven. Jeetje zeg, wat fietsen die hard. Ze zitten me op de hielen.

Eenmaal op het schoolplein aangekomen sta ik licht bezweet naast mijn fiets mijn boekentas uit mijn mandje te hijsen. Ik doe mijn oordopjes met muziek uit. De leerlingen waar ik stiekem een wedstrijdje tegen deed blijven met hun fiets naast me staan. ‘Janneke!’ roept eentje uit (de leerlingen noemen docenten hier bij de voornaam), ‘Je ging steeds harder fietsen! Je verloor je telefoon en ik wilde je inhalen zodat ik hem terug kon geven. Ik riep je nog. Jeeeetje, wat ging je er opeens hard vandoor.’ Ik realiseer me dat ik niets heb gemerkt, omdat mijn muziek gewoon door bleef spelen. Logisch, doordat de leerlingen zo hard hebben gefietst bleef mijn telefoon vlakbij. 

Ik schaam me een beetje voor mijn gedrag en sta schaapachtig te grinniken. ‘Ik wilde stoer doen,’ beken ik dan. ‘Tegen wie?’ vraagt ze. ‘Tegen jullie,’ zeg ik. ‘Zodat jullie niet zouden denken ‘wat fietst Janneke toch langzaam’.’ ‘Tsjongejonge, haha. Gekkerd. Dat hoeft toch helemaal niet,’ zegt ze. ‘Nu zijn we veel te vroeg op school!’ Daar heeft ze gelijk in. Het is helemaal niet chill om zo hard te rijden in de vroege ochtend. Moe, bezweet en veel te vroeg staan we in een kringetje te hijgen voor de ingang. De redder van mijn telefoon staat een beetje voorover met haar hand in haar zij. We kijken elkaar aan en moeten dan vreselijk hard lachen. ‘Kom,’ zeg ik, ‘dan haal ik wat te drinken voor jullie. Als dank voor het meenemen van mijn telefoon. Daar hebben we nu alle tijd voor.’ 

Even later zitten we aan tafel thee en water te drinken. ‘Maar we vinden je wel stoer hoor,’ zeggen ze vriendelijk. ‘Oh dankje!’ zeg ik blij verrast. ‘Maar daar hoef je dus niet hard voor te racen,’ leggen ze uit. ‘Nee? Zijn het m’n looks?’, vraag ik stralend terwijl ik op mijn zilverkleurige cowboylaarsjes klop. Een koopje waar ik zeer tevreden mee ben. Maar ik krijg geen bevestiging. ‘Nee, het is absoluut je fiets,’ vertellen ze hoofdschuddend. ‘Oh,’ zeg ik, verder niet uit het veld geslagen. 

‘Het is best stoer dat je op zo’n rammelbak op en neer fietst vanuit Utrecht elke dag. We horen je van verre aankomen.’ ‘En dan ook nog met je schooltas in een Albert Heijn-mandje aan je stuur,’ vult de ander aan. ‘Met tie-rips!’ roepen ze verbaasd lachend uit. Ik neem hun compliment met een buiging in ontvangst. Ze zijn nog niet oud en wijs genoeg om te weten dat tie-rips levensreddend sterk zijn en dat je daar prima een AH-mandje mee aan je stuur vast kunt maken. Laat ze maar lachen. 

Als ik in de pauze mijn stalen rosje naast hun lange rij zeer comfortabele, goed onderhouden, deels elektrische, fijne fietsen zie staan, neem ik me voor toch maar weer eens naar het fietsenplan te kijken. Misschien rijd ik mijn deel Vuelta toch net iets beter op een fiets waar de kettingkast niet steeds vanaf valt en de spatborden gewoon vast zitten. Ik weet nu dat ik geen indruk op ze hoef te maken, maar toch denk ik bij mezelf: ‘Wat zullen ze verrast zijn’. In gedachten zie ik al voor me hoe ik ze op een nieuwe fiets, in totale stilte, voorbij kan scheuren. En hoe ze dan tegen elkaar zullen zeggen: ‘Hee, was dat niet Janneke? We hoorden haar totaal niet aankomen.’

Tot die tijd moet ik misschien wat schroefjes aandraaien. En oké, ik zal mijn telefoon beter in de gaten houden. Ik besluit me niet langer af te vragen waar die competitiedrang opeens vandaan komt. Het is er. En ik krijg er in ieder geval een betere conditie van.

Groetjes, Janneke