De blauwbilgorgel – Janneke

Ha Heleen,

Net zoals jij en ik ons eigen en elkaars columns redigeren, zo laat ik mijn leerlingen ook hun eigen werk en dat van elkaar nakijken. Maar het creatieve taalgebruik van mijn praatjesmaker uit de derde klas, wordt niet begrepen door de praktische dames naast hem. 

Zonder het zelf te weten is hij een woordkunstenaar. Hij zegt dingen als ‘Warimpel’ en ‘Liever een pindaatje in m’n hand, dan een duifje in de lucht’. De dames die hem helpen nakijken zijn echter niet te vermurwen: ‘Deze uitdrukking bestaat gewoon niet en er zijn woorden verkeerd gebruikt of verkeerd geschreven.’ Natuurlijk kan ik het strikt genomen ook niet goed rekenen. 

Toevallig volg ik op mijn studie momenteel een blok over taalontwikkeling en taalgevoel. We bespraken daar hoe we onze woordenschat opbouwen en hoe we een nieuw woord in ons mentale doolhof van woorden een plek proberen te geven, zodat in het vervolg het laatje met de juiste betekenis open gaat op het juiste moment. Een buitengewoon fascinerend proces, want er zijn ontzettend veel manieren om zo’n woord een plek te geven. En het is verrassend hoe vaak dat goed gaat. 

Toch kunnen creatieve geesten ook hele andere laatjes uitzoeken, op basis van bijvoorbeeld klank of associaties. Zoals hij en ik dat soms doen. Wat verrassende invalshoeken kan opleveren, maar soms slaan we de plank ook volledig mis. Ik vertel hem hoe ik op zijn leeftijd een tijdje dacht dat de vader van een vriend bakker was, omdat hij carrosserieën maakte. En hoe ik inflatie een veel te smakelijk woord vond voor zo’n negatieve economische betekenis. Mijn 14-jarige gesprekspartner kan zich helemaal vinden in het beeld van een ‘knapperige carrosserie’ met een ‘zoet vleugje inflatie’. Toch begrijpt hij wel dat het goed is dat ik deze bestaande woorden tegenwoordig goed gebruik. 

‘Maar soms hoef je een woord toch niet te begrijpen, of hoeft het misschien niet eens te bestaan, om te voelen wat er wordt bedoeld?’ ‘Oh zeker niet,’ zeg ik enthousiast. ‘Neem bijvoorbeeld één van mijn favoriete gedichten. Over de Blauwbilgorgel.’ Hij kent het niet, maar zoekt het op. ‘Nou dat bedoel ik, dus,’ zegt hij. ‘’Mijn vader is een porgel. Mijn moeder is een porulan.” Logisch dat daar alleen maar gekke kinderen van komen. Je zal het maar hebben, zulke ouders.’ Hij schudt wijs z’n hoofd: ‘Als het echt een goed gekozen woord is, vind ik dat we het moeten toevoegen aan ons woordenboek, in plaats van het fout te rekenen. Zoals de woorden haperbrein of stressbehendig. Dat we die woorden niet goed rekenen, vind ik een gemis in onze taal.’

Het doet me denken aan mijn beppe (Friese oma), die altijd zo uitgelaten genietend in haar handen kon klappen als we een nieuwe jurk, een prachtig taartje of een zelf geplukt boeketje lieten zien. ‘Beelderig!’ riep ze dan. Een contaminatie van beeldig en weelderig, maar dan net iets liever, iets romantischer. Nog altijd hebben mijn moeder, zusje en ik met enige regelmaat een moment waarop het woord beelderig voor ons de lading veel beter dekt dan welk ander woord dan ook. 

Mijn zusje was vroeger trouwens ook een ster in het bedenken van woorden. Zo zat ze ooit bedachtzaam in haar kinderstoel, ze krabde met een vinger aan haar wenkbrauw. Mijn moeder vroeg: ‘Wat doe je?’ Ze antwoordde doodgemoedereerd: ‘Ik heb jeuk aan m’n bronthouwer.’ Of toen ze ons, haar oudere broer en zus, woedend wilde uitschelden, maar voelde dat haar zesjarige-kleine-zusjes-vocabulaire nog niet toereikend genoeg was. ‘Ga weg, gukhak!’ riep ze, het was het ergste dat ze kon bedenken. En eerlijk is eerlijk, er is geen twijfel over mogelijk wat ze bedoelde. 

‘Oké, goed punt,’ zeg ik, ‘Laten we afspreken dat ik het goed reken wanneer je echt een schitterend woord hebt bedacht, dat de situatie meer eer aan doet dan welk ander bestaand woord dat kan doen.’ Triomfantelijk kijkt hij naar z’n buurvrouw aan de overkant van het gangpad, hij glimlacht als een ware Johny Bravo. Ik zie hem broeden. En dan opeens lijkt het of hij haar een ondeugend voorstel doet: ‘Zullen jij en ik gezellig samen “elkaars boekje opendoen” tijdens keuze-uur?’ Het is een charmeur. Toch zie ik daar als ‘ouwe’ docent de humor meer van in dan dat zijn jonge buurvrouw dat doet. Ze is niet onder de indruk. Zonder te lachen trekt ze één beelderige bronthouwer op. Op zwoele toon gaat hij nog even door: ‘Fictie bedrijven, elkaar overhoren, rampestampen?’. Ze kapt hem af en zegt laatdunkend: ‘Droom lekker verder. Je bent veel te rampestumper voor mij.’

‘Oeh, au!’ zeg ik tegen hem, ‘Ik vrees dat je zojuist een blauwbil-blauwtje hebt gelopen.’ Ik geef hem een hand, als blijk van waardering: ‘Wel leuk verzonnen. Blijf oefenen, dan kom je er wel.’ Laconiek haalt hij z’n schouders op. Hij houdt de eer aan zichzelf: ‘Nou, ik weet niet waar júllie aan dachten, maar ík wilde gewoon samen huiswerk maken.’ 

En zo ontlokt hij zijn buurvrouw toch nog een grijnsje. 

Toedeloe! Janneke

Nieuwsgierig naar het beroemde gedicht Ik ben de blauwbilgorgel van Cees Buddingh? Klik op de link om het te lezen.

Afbeelding: Basisschool Sint-Laurens